Inleiding
In het Klimaatakkoord (2019) zijn afspraken gemaakt gericht op het broeikasgassen-vrij maken van de gebouwde omgeving. Daartoe moeten woningen en andere gebouwen worden geïsoleerd of aardgasvrij gemaakt. Uiterlijk in 2050 zal voor ruimte- en tapwaterverwarming en kookvoorzieningen geen gebruik meer worden gemaakt van aardgas. Een van de manieren om dit doel te bereiken is een wijkgerichte verduurzaming door middel van een collecieve warmtevoorziening, waarbij gemeenten de regie hebben. In het wetsvoorstel Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw), het bijbehorende Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw) en de concept Wet collectieve warmte (Wcw) wordt een en ander vormgegeven. Het wetsvoorstel Wgiw is op 30 juni jl ingediend bij de Tweede Kamer. Over het Bgiw heeft in 2022 een internetconsultatie plaats gevonden. De Wcw betreft nog een informele concept wettekst (hierna aangeduid als concept Wcw), naar verwachting zal nog dit jaar een wetsvoorstel hiervoor worden ingediend bij de Tweede Kamer. In dit blog gaan wij in op dit nieuwe (voorgestelde) wettelijke kader, meer in het bijzonder op de samenhang tussen het omgevingsplan en de ontwikkeling van collectieve warmtevoorzieningen.
Warmteprogramma
De beoogde regierol van de gemeente zal allereerst worden ingevuld door een door de gemeenten verplicht op te stellen warmteprogramma (nu nog aangeduid als transitievisie warmte), dat onder meer gericht is op de verduurzaming van de warmtevoorziening van bestaande gebouwen. In het warmteprogramma kan worden benoemd welke wijken binnen een gemeente tot en met 2030 stapsgewijs zullen overgaan op een duurzame warmtevoorziening. Het warmteprogramma kan worden geconcretiseerd in een uitvoeringsplan voor een bepaalde wijk, waarin de plannen voor die wijk worden geconcretiseerd. De plannen worden vervolgens vastgelegd in het omgevingsplan. Het warmteprogramma en eventuele uitvoeringsplannen vormen een belangrijke onderbouwing van het omgevingsplan.
Omgevingsplan
Het omgevingsplan bevat straks alle regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving die de gemeente voor haar grondgebied stelt. Per gemeente geldt één omgevingsplan, dat bindend is voor de inwoners en bedrijven binnen de gemeente. Het omgevingsplan vervangt de huidige bestemmingsplannen en bevat daarnaast onder meer regels uit lokale verordeningen.
Op basis van artikel 4.6 Omgevingswet kan de gemeente maatwerkregels stellen, die worden opgenomen in het omgevingsplan. Maatwerkregels zijn algemeen verbindende voorschriften, die voor een bepaalde locatie gelden. Maatwerkregels mogen alleen worden gesteld als dit op grond van een AmvB nadrukkelijk mogelijk is. In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) wordt (op grond van het concept Bgiw) de mogelijkheid opgenomen om maatwerkregels te stellen voor de wijkgerichte aanpak voor de verduurzaming van de bebouwde omgeving (artikel 3.7a (nieuw) Bbl). Concreet is bepaald dat een maatwerkregel mag worden gesteld over artikel 3.107a (nieuw) Bbl, waarin wordt voorgeschreven dat een bouwwerk vanaf 1 januari 2050 een voorziening moet hebben voor het afnemen en gebruiken van duurzame energie.
Op grond van artikel 3.7a Bbl kunnen gemeenten straks dus regels in het omgevingsplan opnemen voor het verduurzamen van wijken. Concreet betekent dit dat in een omgevingsplan wijken worden aangewezen die niet langer gebruik mogen maken van gas (dan wel die geïsoleerd moeten worden ter voorbereiding op een alternatieve energievoorziening). Voor de wijken die van het gas af moeten, geldt dat een alternatieve warmtebron moet worden aangewezen, zoals een collectieve warmtevoorziening (zie hieronder). De keuze voor de aanwijzing van de wijken moet goed worden gemotiveerd, waarbij onder meer moet worden ingegaan op de betaalbaarheid van de transitie en een redelijke termijn voor de transitie moet worden gegeven.
Het spreekt voor zich dat, als gemeenten ervoor kiezen om op grond van artikel 3.7a Bbl maatwerkregels in hun omgevingsplan op te nemen, zij tevens moeten nagaan of ook andere regels in het omgevingsplan moeten worden opgenomen om de transitie mogelijk te maken, zoals regels die het planologisch mogelijk maken om de benodigde infrastructuur aan te leggen of ongebruikte kabels en leidingen te verwijderen.
Collectieve warmtevoorziening
Als een gemeente kiest voor een collectieve warmtevoorziening, kan zij dit door middel van een maatwerkregel in het omgevingsplan opnemen. De concept Wcw bepaalt dat, als wordt overgegaan naar een collectieve warmtevoorziening, de gemeente een warmtebedrijf moet aanwijzen dat in een door de gemeente bepaald gebied, een ‘warmtekavel’, moet voorzien in de aanleg en exploitatie van een warmtenet. Het aangewezen warmtebedrijf krijgt de exclusieve taak om binnen de warmtekavel een collectieve warmtevoorziening aan te leggen, te beheren en te onderhouden en binnen die warmtekavel warmte te transporteren en te leveren. Ook is het aangewezen warmtebedrijf verplicht gebouweigenaren die daarom verzoeken aan te sluiten op het collectieve warmtenet.
Als het college in overleg met het aangewezen warmtebedrijf en andere belanghebbende partijen en organisaties vaststelt dat voor (een deel van) een warmtekavel de daadwerkelijke overstap naar collectieve warmte wordt gemaakt, kan het college het aangewezen warmtebedrijf verzoeken om voor dit gebied een uitgewerkt kavelplan op te stellen. Het door het aangewezen warmtebedrijf opgestelde uitgewerkte kavelplan behoeft instemming van het college. Een gemeente kan er, als gezegd, voor kiezen om een uitvoeringsplan op te stellen. Het uitgewerkt kavelplan zal daarvoor dan belangrijke input bevatten. Een uitvoeringsplan beschrijft hoe de gemeente de wijkgerichte aanpak in een specifieke wijk of specifieke wijken wil uitvoeren.
Als een gemeente gebruik maakt van haar bevoegdheid om in het omgevingsplan maatwerkregels op te nemen waarin een collectief warmtesysteem verplicht wordt gesteld, volgt de fase waarin het aangewezen warmtebedrijf verplicht is om gebouweigenaren in het betreffende gebied een aanbod te doen om aangesloten te worden op het collectieve warmtesysteem. Een gebouweigenaar die niet aangesloten wil worden moet dit dan in reactie op dat aanbod aangeven. Als hij niet reageert wordt er van uit gegaan dat hij aangesloten wil worden. Het gaat hier dus om een opt-out mogelijkheid. Als een gemeente geen maatwerkregels in het omgevingsplan opneemt, is het warmtebedrijf uitsluitend verplicht om een gebouweigenaar een leveringsaansluiting aan te bieden indien de gebouweigenaar daar zelf om vraagt. In die situatie geldt geen opt-out-regeling.
Conclusie
Gemeenten krijgen een belangrijke rol in de realisatie van de warmtetransitie. Deze rol komt onder meer tot uiting in het verplicht op te stellen warmteprogramma, eventuele uitwerkingsplannen voor specifieke wijken en uiteindelijk het omgevingsplan. In het omgevingsplan kunnen maatwerkregels worden gesteld. Door middel van deze maatwerkregels kan onder meer worden bepaald dat in een wijk een collectieve warmtevoorziening zal worden gerealiseerd. Indien een collectief warmtesysteem door middel van een maatwerkregel in een omgevingsplan is opgenomen, gaat voor de inwoners van de desbetreffende wijk een opt-out mogelijkheid gelden. Indien het collectieve systeem niet door middel van een maatwerkregel is opgelegd, geldt geen opt-out regeling en wordt een inwoner alleen op het systeem aangesloten als hij daarom vraagt.
Auteurs:
Michelle de Rijke & Pauline van Aardenne, Van der Feltz advocaten
Wilt u meer weten over dit onderwerp of over andere milieuaspecten en vertaling in het omgevingsplan? Komt u naar onze VMR praktijkmiddag 'Milieu en omgevingsplan' op dinsdag 28 november a.s., in de Witte Vosch, Utrecht (hybride bijeenkomst). Meer informatie en aanmelding