Het jaar 2030 wordt gezien als een belangrijke mijlpaal op weg naar een klimaatneutrale Europese Unie. Deze klimaatneutraliteit zou uiterlijk in 2050 bereikt moeten worden. Echter, reeds dit jaar – het jaar 2021 - is van cruciaal belang: tegen de zomer van 2021 wordt een pakket voorstellen voor nieuwe EU-klimaatwetgeving verwacht teneinde een aangescherpt EU-wijd emissiereductiedoel voor 2030 van ten minste 55% netto te bereiken. Terwijl het Hof van Justitie van de EU op 25 Maart 2021 (in zaak C-565/19 P) een claim voor een nog ambitieuzer EU-wijd emissiereductiedoel voor 2030 niet ontvankelijk heeft verklaard, wordt door de EU wetgevende instanties nog politiek overleg gevoerd over het wettelijk vast te leggen precieze doel voor 2030. Daarbij wil het Europees Parlement een hogere ambitie dan de 55% netto reductie zoals voorgestaan door Raad en de Commissie: het is afwachten tot welk compromis men komt. Het doel is belangrijk, maar: hoe dit te bereiken? In de komende maanden zal duidelijk (moeten) worden met welk juridisch instrumentarium dit zou moeten worden gerealiseerd. Tot het jaar 2020 werd er met name gestuurd met het Europese broeikasgas-emissiehandelssysteem, aangevuld met voor elke lidstaat geldende bindende emissiereductiedoelen voor bronnen die buiten het emissiehandelssysteem vallen. Maar is deze laatste benadering in de vorm van harde juridische emissiereductieverplichtingen voor lidstaten een geschikt instrument om ook de relatief forse aanscherping van de ambitie voor 2030 te bereiken? De typische jurist zal zeggen: ja, er moet sprake zijn van harde verplichtingen, afdwingbaar via de rechter. Dat heeft in principe ook mijn voorkeur. Maar toch, om niet naïef te zijn: hoe realistisch is het dat een nog overeen te komen verscherpt doel, dat reeds binnen 9 jaar bereikt moet zijn en waarvan we nu niet precies weten hoe dat behaald kan worden, effectief via het recht afgedwongen kan worden? Hoe gaat die afdwingbaarheid lukken – wordt bijvoorbeeld nationale rechtspraak in de 27 lidstaten cruciaal, hoe gaat die er uit zien, en leidt dit daadwerkelijk tot het gewenste effect: de vereiste reductie? Eerst moet bovendien blijken of het überhaupt qua EU-wetgevingsproces gaat lukken om de bestaande verordening (Verordening 2018/842) met reeds vastgestelde individuele emissiereductieverplichtingen voor 2030 aan te passen aan het nieuwe doel voor 2030. Inmiddels beschikt de EU onder meer ook over een zachter sturingsmechanisme, de zogenoemde Governance-verordening (Verordening (EU) 2018/1999), èn er bestaat het voornemen om langs de weg van publieke en private financiering emissiereducties – ook via innovatie - te stimuleren. Welke aanpak het belangrijkste wordt, is nu nog niet duidelijk. De toekomst zal moeten leren of in het cruciale jaar 2021, met Timmermans als verantwoordelijk EU-commissaris, de Europese gereedschapskist daadwerkelijk met de juiste instrumenten is gevuld, en of rechtspraak eventuele leemten heeft kunnen vullen. De tijdspanne is kort, de opgave hoog.
Deze column is gebaseerd op mijn bijdrage in de VMR Bundel ‘2030: het juridisch instrumentarium voor mitigatie van klimaatverandering, energietransitie en adaptatie in Nederland’. Deze bundel is te bekijken via de website van de Vereniging voor Milieurecht.
Marjan Peeters
Hoogleraar milieubeleid en recht, Universiteit Maastricht (Maastricht University)
1 april 2021