Wie het milieustrafrecht beoefent, is de komende jaren druk met het zich eigen maken van nieuwe wetgeving. Op 1 januari trad de Omgevingswet met onder meer het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) in werking en op 11 april kwam in Brussel zowel de herziene Richtlijn milieustrafrecht tot stand als de nieuwe Verordening op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen EVOA. Die richtlijn zal vervolgens weer tot enige nieuwe wetgeving leiden. Ook Nederland zal namelijk dienen te voldoen aan de richtlijnopdracht dat het een gekwalificeerd delict moet zijn als ecosystemen door onder de richtlijn vallende gedragingen worden vernietigd of aanzienlijk en onomkeerbaar beschadigd dan wel als dergelijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water wordt toegebracht.
Als de milieustrafrechtjurist er dan in slaagt om in de loop van enkele jaren met in elk geval de Omgevingswet vertrouwd te geraken, is hij of zij mooi op tijd om te beginnen met de studie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De inwerkingtreding daarvan is nu vastgesteld op 1 april 2029.
Bij het vertrouwd raken met de Omgevingswet hoort de vraag hoe het zit als na 1 januari een feit moet worden beoordeeld dat onder de oude wetgeving is gepleegd. De doorlooptijden van het strafrechtsysteem maken (het is steeds schrijnend om dat vast te stellen) dat dat nog lang het geval zal zijn. Ik vond het een waardevolle toevoeging dat de rechtbank Oost-Brabant in haar Chemelot-uitspraken van 30 januari 2024 ambtshalve controleerde dat de overgang van de artikelen 5 BRZO 2015 en 17.2 Wet milieubeheer naar het Bal geen gevolgen had voor de strafbaarheid van het feit of de maximaal op te leggen geldboete.
In zijn arresten van 6 februari en 18 april over de meldplicht van artikel 28 Wet bodembescherming besteedde het hof Amsterdam aan die overgang geen aandacht (ECLI:NL:GHAMS:2024:273 en 2024:1027), terwijl er toch een verschil zit tussen de oude en de nieuwe meldplicht. Wie mocht willen weten hoe dat zit, moet ik verwijzen naar artikel 28 lid 1 Wbb oud en de artikelen 3.48f, 4.1224 en 4.1225 Bal.
De fundamentele vraag bij dit alles is deze. Als wij er van mogen uitgaan dat al deze nieuwe wetgeving een verbetering van de regels oplevert, zal dan ook de naleving of dan toch in elk geval de handhaving daarvan verbeteren en het milieu worden gediend ?
Dat is waar het om gaat. Of ik dat durf te verwachten weet ik niet, maar ik hoop het zeer.
Auteur: Rob de Rijck, Functioneel Parket en lid van de VMR Werkgroep Milieucriminaliteit